Schrikbarend stopt het lot de schemering zo dof en lusteloos het nachtvel in en in het zwart van die betovering propt zij bij deze dag de levenszin, dat elk beginsel weerloos sterft daarin. Rest mij ternauwernood herinnering: haar beeld gevangen in mijn woekering. Zij wringt zich om in mij en om en vrij of scheukt en schokt in mijn verbittering: de nacht komt dichterbij, niet ik, niet zij.